Skip to main content

Versterferfrecht

Als de erflater geen testament heeft opgesteld, bepaalt de wet (boek 4 van het Burgerlijk Wetboek) of u erfgenaam bent en op welk deel u recht heeft. De wet verdeelt erfgenamen in vier groepen:

  1. Partner, kinderen en hun afstammelingen
  2. Ouders, broers en zussen en hun afstammelingen
  3. Grootouders en hun (klein)kinderen; ooms, tantes, neven en nichten
  4. Overgrootouders en hun afstammelingen.

Volgens de systematiek van de wet moet er eerst gekeken worden of er erfgenamen zijn in de eerste groep. Pas als die er niet zijn, komen ouders, broers en zussen in aanmerking als erfgenaam. Dat is niet zo vaak aan de orde, omdat de wet het systeem van plaatsvervulling kent. Als bij het overlijden van erflater één van zijn of haar kinderen is vooroverleden, treden eerst de kinderen van dat vooroverleden kind (het kleinkind van de erflater dus) als erfgenaam in de plaats. Iedere erfgenaam krijgt een gelijk aandeel uit de nalatenschap. In de tweede groep ligt dat wat anders voor halfbroers en halfzussen; hun erfdeel is de helft van het erfdeel van een volle broer of zus, verder is het zo dat in de tweede groep de ouders (elk) altijd minimaal; een kwart gedeelte van de nalatenschap ontvangen. Als er zoveel broers en zussen zijn dat het kwart van de ouders niet gegarandeerd is, dan moeten de broers en zussen dus een deel van de erfenis “inleveren” aan de ouders.