Skip to main content

De Rechtbank Limburg deed op 18 mei 2022 een uitspraak over een verzoek van een erfgenaam om een nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden (dus alleen voor zover er een positief saldo is) vanwege een onverwachte overbedelingsschuld. De wet biedt daarvoor een mogelijkheid in artikel 4:194a lid 1 Burgerlijk Wetboek. In 2018 deed de rechtbank Gelderland al eens uitspraak in een gelijksoortige casus. De rechtbank Limburg wees het verzoek toe, terwijl de rechtbank Gelderland de aan de orde zijnde overbedelingsschuld níet als onverwachte schuld beoordeelde en het verzoek daarom afwees. In deze blog licht ik toe wat doorslaggevend was voor deze verschillende uitkomsten.

Uitspraak rechtbank Limburg

In deze zaak ging het om het volgende. Verzoeker was de kleinzoon van zijn overleden oma, die door haar tot enig erfgenaam was benoemd en de nalatenschap zuiver had aanvaard. Op het moment van haar overlijden liet oma ook twee kinderen na die niet tot erfgenaam waren benoemd: de vader en de tante van de kleinzoon.

De reden van het verzoek van de kleinzoon om alsnog beneficiair te aanvaarden was dat hij onverwacht werd geconfronteerd met een aanzienlijke vordering van zijn tante. Zij had namelijk een vordering op de nalatenschap vanwege haar erfdeel in de nalatenschap van haar eerder overleden vader, die door het overlijden van haar moeder opeisbaar was geworden. Een dergelijke vordering wordt ook wel een ‘vordering wegens overbedeling’ genoemd.

De kleinzoon was acht à negen jaar eerder bij zijn oma in huis gaan wonen en had sindsdien voor haar gezorgd. Hij had de nalatenschap zuiver aanvaard, omdat zijn oma hem altijd had gezegd dat er geen schulden waren. Hij had bovendien de hele administratie van zijn oma uitgezocht en ook daaruit bleek de vordering wegens overbedeling niet. Ook zijn vader had tot het moment dat zijn zus aanspraak op deze vordering maakte, er geen weet van dat ook hij een aanzienlijke vordering op de nalatenschap had.

De aanspraak op deze vordering resulteerde in een negatief saldo van de nalatenschap. Doordat de kleinzoon zuiver had aanvaard, diende hij de vordering van zijn tante, voor zover die niet uit de nalatenschap kon worden voldaan, uit zijn privévermogen te voldoen. Volgens de kleinzoon zou dat ertoe leiden dat hij alles, inclusief zijn huis, kwijt zou raken.

De kantonrechter oordeelde voor de beoordeling van het verzoek van de kleinzoon, de volgende feiten en omstandigheden van belang. De kleinzoon had zijn opa nooit gekend, hij was niet door zijn oma of tante ingelicht over het testament van zijn opa en de daaruit voortvloeiende vorderingsrechten bleken ook niet uit de administratie van zijn oma. Daarnaast woog mee dat de kleinzoon zich bij de beoordeling van die administratie had laten bijstaan door een accountant. Dit alles leidde in deze zaak tot de conclusie dat verzoeker met recht een beroep deed op artikel 4:194a lid 1 BW. De kantonrechter heeft het verzoek van de kleinzoon om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden daarom ingewilligd.

Uitspraak rechtbank Gelderland

In deze zaak was tevens sprake van overbedelingsschulden in de nalatenschap van de langstlevende ouder. Deze schulden resulteerden ook hier in een negatief saldo van de nalatenschap. Twee van de elf kinderen aanvaardden de nalatenschap beneficiair, de andere negen aanvaardden zuiver. De negen kinderen die zuiver hadden aanvaard, verzochten de kantonrechter vervolgens om op grond van artikel 4:194a BW alsnog beneficiair te mogen aanvaarden. Kort gezegd voerden ze daarbij als argument aan dat zij zich niet hadden gerealiseerd dat ze na het overlijden van vader een vordering op moeder kregen, die een schuld zou vormen in haar nalatenschap. Zij stelden voorts dat het evident de wens van hun ouders was geweest dat de kinderen gelijk behandeld zouden worden.

De kantonrechter oordeelde kort samengevat dat de verzoekende kinderen niet als te goeder trouw konden worden aangemerkt, omdat zij hadden nagelaten onderzoek naar hun vaders testament te doen. In dat testament hadden zij kunnen lezen dat de betreffende vorderingen in de nalatenschap van hun moeder zouden vallen. Het argument dat de ouders een ongelijke behandeling van de kinderen niet zouden hebben gewild, kon hen ook niet baten. Die ‘ongelijke verdeling’ was immers het gevolg van het handelen van de verzoekende erfgenamen zelf.

Conclusie

Er is alleen sprake van een onverwachte schuld als de erfgenaam die daar een beroep op doet, die schuld niet kende en ook niet behoorde te kennen. De erfgenaam dient ten aanzien van die schuld dus te goeder trouw te zijn. In de recente casus, beoordeeld door de rechtbank Limburg, was dat evident het geval. De kleinzoon had zijn opa nooit gekend en hij had al het mogelijke onderzoek gedaan naar schulden van de nalatenschap dat van hem in de gegeven omstandigheden kon worden verwacht. In de zaak uit 2018, beoordeeld door de rechtbank Gelderland, lag dat anders. In dit geval waren de verzoekers tevens de gerechtigden tot de overbedelingsschuld. Zij hadden daar eenvoudig onderzoek naar kunnen doen. Door dat na te laten en vervolgens de nalatenschap van de langstlevende zuiver te aanvaarden, dienden de consequenties daarvan terecht voor hun rekening te komen.

In deze blog staat artikel 4:194 BW centraal. Dit artikel is op 1 september 2016 ingevoerd en wordt ook wel de Wet BETS genoemd: de Wet Bescherming Erfgenamen tegen Schulden. Lid 1 van dit artikel geeft een erfgenaam die een nalatenschap zuiver heeft aanvaard – en daardoor ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap – de mogelijkheid om de kantonrechter te verzoeken om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden als hij bekend wordt met een onverwachte schuld die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen. Dat verzoek moet dan wel binnen drie maanden na de ontdekking worden gedaan. Win dus tijdig advies in als u na zuivere aanvaarding wordt geconfronteerd met een onverwachte schuld!