De rechtbank Rotterdam heeft onlangs geoordeeld over een geschil tussen broers en zussen in de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder, die in 2020 is overleden (ECLI:NL:RBROT:2021:8998). De rechtbank deed een uitspraak in een incident, ingesteld door de gedaagde in deze procedure, waarin hij van eisers afgifte van bepaalde bescheiden vorderde. Een incident houdt in dat in een – in dit geval door eisers – aanhangig gemaakte procedure (hierna: de hoofdzaak), een vordering – door in dit geval gedaagde – wordt ingesteld, die los staat van het inhoudelijke geschil.
Fishing expedition?
Het wetboek heeft de mogelijkheid om inzage in of een afschrift van bepaalde bescheiden te vorderen geregeld in artikel 843a Wetboek van Rechtsvordering. Een dergelijke vordering wordt niet zomaar door een rechter toegewezen. Degene die op deze grond vordert dat door de andere partij bepaalde documenten worden verstrekt, dient aan te tonen dat hij daarbij een rechtmatig belang heeft en dient de gewenste documenten voldoende specifiek te omschrijven. Dit ter voorkoming dat deze vordering als een zogenaamde ‘fishing expedition’ wordt ingesteld waarbij een partij ‘hengelt’ naar informatie bij een wederpartij, zonder exact te weten welke informatie deze partij precies heeft.
Onderbouwing van de gedaagde
Gedaagde vordert in het incident van eisers om bankafschriften van moeder uit de periode van 2009 tot en met 2012 aan gedaagde te verstrekken. Gedaagde vorderde daarnaast dat de rechtbank hem machtigt “om bij de ING Bank en de ABN Amro Bank op te vragen informatie over bankpassen, bankvolmachten, geldopnames ten aanzien van alle bankproducten vanaf 1 januari 2009 in de administratie bekend op naam van erflaatster en/of de erven van erflaatster, en bij de ING-bank en de ABN Amro Bank op te vragen (de ontbrekende) afschriften van alle bankrekeningen vanaf 2009 tot en met 2012 althans een machtiging zoals uw rechtbank juist acht (…)”.
Gedaagde voert als onderbouwing van zijn vordering aan dat moeder en vader in 2009 bij eiser 1 en haar gezin zijn gaan inwonen, omdat zij steeds hulpbehoevender werden. Vader is in 2010 overleden. Volgens gedaagde is moeder in de loop van de tijd dement en wilsonbekwaam geworden. Vanaf begin 2015 heeft eiser 1 – die van moeder een volmacht had om over haar bankrekeningen te beschikken – met geld van moeder betalingen gedaan, die niet ten goede zijn gekomen van moeder maar van eiser 1. Eiser 1 heeft op die manier misbruik van omstandigheden gemaakt en ten onrechte geld van moeder voor zichzelf aangewend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de vordering van gedaagde tot doel heeft om te kunnen controleren of eiser 1 bij leven van moeder, misbruik heeft gemaakt van haar volmacht. Volgens gedaagde is moeder in de loop van 2015 wilsonbekwaam geworden. De vordering van gedaagde ziet echter op de periode daarvóór. Gedaagde stelt niet voldoende concrete feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat misbruik is gemaakt van de bankpas van moeder in de periode voordat zij (gesteld) wilsonbekwaam was geworden. De rechtbank oordeelt daarom dat de vordering van gedaagde niet voldoet aan het vereiste van artikel 843a Rv (dat sprake moet zijn van ‘bepaalde’ bescheiden). Het is daarmee een ongeoorloofde ‘fishing expedition.’ De rechtbank heeft de vordering van gedaagde daarom afgewezen.