Skip to main content

De rechtbank Noord-Holland zag hier weinig problemen in, maar daar dachten zowel de fiscus als het Hof Amsterdam anders over. Het ging over het volgende.Een vrouw en een man zijn op 2 september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd, nadat zij al 33 jaar een relatie hadden. Twee jaar later zijn zij – op 17 oktober 2017 – alsnog huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij zij afspraken dat de vrouw gerechtigd zou zijn tot 90% van de schulden en de goederen van de gemeenschap. De man zou gerechtigd zijn tot de resterende 10%. Vervolgens is de man overleden op 9 december 2017, krap twee maanden na de wijziging van de huwelijkse voorwaarden.

De vrouw was de enige erfgename van de man. Zij aanvaarde de erfenis zuiver en gaf in haar aangifte erfbelasting aan dat zij uitging van een verdeling van het gemeenschappelijke vermogen van 50% – 50%. Maar zij gaf ook aan dat ze dit alleen maar deed omdat ze in het aangifteprogramma niet de verdeling van 10% – 90% kon invullen. Toch ging de inspecteur bij het opleggen van de aanslag uit van de 50% – 50%.

De vrouw ging met succes in beroep bij de Rechtbank Noord-Holland. Maar in hoger beroep ging dat vonnis onderuit, doordat de Belastingdienst een beroep deed op “fraus legis”, ofwel misbruik van recht.

Volgens het hof leidt het volgen van het standpunt van de vrouw tot een miskenning van de wettelijke bepaling met betrekking tot een schenking binnen 180 dagen vóór overlijden. Daarom dient de wijziging in huwelijkse voorwaarden te worden gezien als een schenking. Het hof is bovendien van mening dat het ontlopen van erfbelasting het doorslaggevende motief was voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden. Afgezien van het fiscale belang was er immers geen logisch argument voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden op het moment waarop de man al ernstig ziek was. De huwelijkse voorwaarden waren dus aangegaan in het zicht van overlijden. De aanslag was terecht opgelegd.